In dit artikel nemen we je mee in de conclusies van het rapport maatregelen financiële beheersbaarheid jeugdwet om deze conclusies vervolgens te vertalen naar acties waar gemeenten mee aan de slag kunnen om beheersbaarheid en grip te krijgen. Op 23 april 2021 stuurde staatssecretaris Blokhuis het rapport ‘maatregelen financiële beheersbaarheid Jeugdwet’ door aan de Tweede Kamer. Daarmee kwamen de conclusies van de commissie SINT in de publiciteit. De volgende drie vraagstukken van deze commissie klinken veel gemeenten bekend in de oren:
- De Jeugdwet is voor gemeenten een open einde regeling. Het gebrek aan afbakening en de uitgebreide beleidsvrijheid in de jeugdwet speelt de gemeenten parten bij de beheersbaarheid van de jeugdhulp.
- Gemeenten hebben een verantwoordelijkheid om jeugdhulp te leveren, maar het stelsel is financieel en bestuurlijk niet ingericht dat de gemeenten die verantwoordelijkheid ook kunnen pakken. Gemeente hebben te weinig grip op de benodigde resultaten van de jeugdhulp, om de jeugdhulp beheersbaar te kunnen maken.
- Niet alle vormen van jeugdhulp kunnen optimaal lokaal, regionaal, bovenregionaal of landelijk worden georganiseerd. Dit verschilt per zorgvorm. Er dient dan ook kritisch naar de verschillende zorgvormen te worden gekeken, om te bepalen op welke schaal deze het beste georganiseerd kunnen worden.
Dit zijn issues waar gemeenten de afgelopen jaren flink mee worstelden, terwijl de kosten de laatste jaren alleen maar aan het stijgen zijn. Toch blijft het van belang dat gemeenten niet alleen naar het Rijk kijken voor een oplossing. Zij zelf kunnen ook een bijdrage leveren aan de oplossing van hun eigen problemen met de Jeugdwet, door meer te doen, dan alleen te sturen op omzet en tarieven van zorgaanbieders.
Tariefstelling
Gemeenten zoeken vaker grip en beheersing in de tariefstelling. Vooral winsten bij zorgaanbieders zijn als het gaat om de tariefstelling een gevoelig punt. Er wordt gedacht dat de efficiëntie in de jeugdhulp daar te halen is.
Wij (TransitiePartners) hebben voor meerdere gemeenten de afgelopen jaren tariefberekeningen gedaan. Op basis van onze ervaringen zijn er een aantal dingen die van belang zijn:
- Het is van belang dat het tarief kostendekkend is. Gemeenten kunnen geen opdracht in de markt zetten tegen een tarief dat niet kostendekkend is. Enerzijds omdat de Jeugdwet gemeenten verplicht om jeugdhulp in te kopen met een bepaalde minimale kwaliteit. Anderzijds (zo laat de jurisprudentie zien) omdat de investering die gemeenten van hun contractanten vragen een bepaalde waarde vertegenwoordigt, die gemeenten moeten kunnen uitleggen.
- Je krijgt waar je voor betaald: Kwaliteit en tarief gaan hand in hand. Lage tarieven staan gelijk aan een lage kwaliteit. Met als risico dat vervolgens de problemen van jeugdigen niet duurzaam opgelost zijn en er situaties ontstaan waarin jeugdigen regelmatig weer terug in jeugdhulp komen, met alle bijbehorende extra kosten. Goedkoop is in dat geval duurkoop. Kwaliteit en kosten moeten dan ook met elkaar in evenwicht zijn.
- Er moet objectief vastgesteld zijn wat de waarde van een bepaalde vraag is. De eisen aan de zorg bepalen de waarde aan die zorg en de verwachtingen die de gemeenten hebben bij de levering van jeugdhulp en de doelen waarvoor de jeugdhulp bedoeld is. Dit is in principe ook wat bij een tariefberekening gebeurt. Dat betekent dat bij de formulering van de jeugdhulpproducten, vooraf de waarde van de jeugdhulp is bepaald en dat de bewegingsruimte binnen een tariefberekening beperkt is.
De meeste mogelijkheden in sturing zijn te vinden in de inhoudelijke vraag van de gemeente aan een jeugdhulpaanbieder. Die vraag kun je immers inkaderen op een manier dat meer grip mogelijk is. Zo komen we aan bij de kern waar de gemeenten hun invloed kunnen aanwenden: Doelsturing en afbakening.
Doelsturing en afbakening
Volgens de ‘Norm voor Opdrachtgeverschap’ dienen opdrachten op het gebied van Jeugdhulp te starten met een visie. Deze eis is vanuit het perspectief van de opdrachtnemer gesteld, maar heeft een veel grotere waarde. Gemeenten die niet weten waarom ze, naast de wettelijke verplichting, jeugdhulp voor hun inwoners in willen kopen, geven geen beperking aan de opdracht mee. Hiermee vergroot het risico dat meer jeugdhulp wordt ingezet, dan noodzakelijk is.
In de Memorie van Toelichting op de Jeugdwet staat vooraan in paragraaf 1.1:
‘Alle kinderen moeten gezond en veilig kunnen opgroeien, hun talenten ontwikkelen en naar vermogen participeren in de samenleving.’
Dit is de overkoepelende opdracht die in de Jeugdwet is vastgelegd. Gemeenten organiseren dit door ouders de rol te laten pakken die bij ouderschap hoort en daar te helpen waar deze rol onvoldoende kan worden ingevuld.
Op basis van dit uitgangspunt kun je jeugdigen binnen de Jeugdwet grofweg onderverdelen in 3 groepen:
- Jeugdhulp met als doel het versterken van de jeugdige of het gezin (Grijs)
- Jeugdhulp met als doel het oplossen van de problematiek van de jeugdige of het gezin (Blauw)
- Jeugdhulp met als doel het beheersbaar maken van de problematiek van de jeugdige of het gezin. (Geel)
Door strikt te sturen op deze doelen, kan het jeugdhulptraject doelmatiger en efficiënter vorm worden gegeven. Het bijbehorende systeem hierachter richt zich vooral op naleving van levering gericht op die doelen. Dit kan enerzijds aan de voorkant worden ingericht (op het moment van contractering of waar toegang tot de jeugdhulp wordt georganiseerd), of anderzijds aan de achterkant, bij controles op de levering.
Met deze indeling is ruimte in de Jeugdwet te creëren, waarmee gemeenten een gedeelte van hun verantwoordelijkheden af bakenen. Dit vraagt van gemeenten dat zij strak op overkoepelende doelen sturen en op basis daarvan bepalen of de beoogde jeugdhulp bijdraagt aan die overkoepelende doelen. Een randvoorwaarde is dat gemeenten ook hun organisatie (en contractering) in richten naar de beoogde doelen. Zo is de afstemming met andere taakvelden gegarandeerd, die de beheersbaarheid van het domein Jeugd vergroot.
Een organisatie die eensgezind een beperkt aantal doelen nastreeft, vergroot aanzienlijk de kans om die doelen te behalen. Het behalen van die doelen, mits tactisch gekozen, resulteert vervolgens in een besparing.
Vertaling naar de conclusies van de commissie SINT
Als we deze inrichting vertalen naar de conclusies van de commissie SINT, kunnen we daar de volgende adviezen aan verbinden:
- De Jeugdwet heeft het karakter van een open einde regeling. Echter zal een afbakening in alleen aantallen of financiële middelen weinig effect hebben. Jeugdigen met problemen, zullen door zo’n afbakening niet op magische wijze problemen-vrij zijn. De motivatie van gemeenten om alsnog taakoverschrijdend zorg te leveren, zal vanwege hun betrokkenheid nog steeds onverminderd groot zijn.
Wat helpt is dus een heldere afbakening op doelen en resultaten van de ingezette jeugdhulp. Dit geeft de gemeente kaders over wanneer de resultaten voldoende zijn, zodat een jeugdige gezond en veilig kan opgroeien, zijn/ haar talenten kan ontwikkelen en naar vermogen kan participeren in de samenleving. Daarnaast geeft de afbakening ook handvatten om zorg te beëindigen, niet te verlengen of niet toe te wijzen, omdat de problematiek geen grote impact heeft op de participatie van de jeugdige (en de jeugdige dus ook op andere plekken geholpen kan worden).
- Stel een visie op. Het stelsel levert de nodige belemmeringen op voor gemeenten om op alle aspecten te sturen. Door een visie neer te leggen met concrete uitgangspunten, gelieerd aan wat de jeugdhulp maatschappelijk op moet leveren, vergroot het aantal aspecten waar gemeenten wel invloed op uit kunnen oefenen aanzienlijk. Landelijk is zichtbaar dat de stijging jeugdigen met jeugdhulp komt, door een gebrek aan uitstroom. Door strakker te sturen op doelen en resultaten, kan het aantal jeugdigen in jeugdhulp afnemen en voorkomt de herhaalde inzet van jeugdhulp, zonder aantoonbaar effect.
- Formuleer op het niveau waar op de samenwerking van je gemeente plaatsvindt, scherpe en concrete gezamenlijk uitgangspunten, doelen en beoogde resultaten, waar alle belanghebbenden zich volledig aan durven te verbinden. Een gemeente moet nu ook al kritisch te kijken naar de schaal waarop bepaalde jeugdhulpvormen worden georganiseerd. Het specialistische karakter van jeugdhulp vraagt om een expertise die simpelweg vanwege de brede scope van jeugdhulp niet bij elke gemeente geborgd kan worden. Scherp sturen op jeugdhulp vraagt voldoende kennis en expertise, niet alleen inhoudelijk, maar ook organisatorisch en bedrijfsmatig. Dit vraagt veelal samenwerking op regionaal niveau, maar vaak ook bovenregionaal of zelfs landelijk. Gemeenten kunnen met hun stakeholders en aanbieders van jeugdhulp een partnerschap aangaan, waarbij zowel aanbieders als gemeenten vanuit dezelfde uitgangspunten en principes dezelfde doelen najagen. Hier gaan we een volgende keer met een ander artikel graag op verder in.